Een gevangenis is geen hotel

Columns die ik schreef voor een regionale krant

In de roman Vele Hemels boven de Zevende vraagt Gert op hun eerste date aan Eva – die als maatschappelijk werker in de gevangenis werkt – of zijn indruk klopt dat criminelen toch eigenlijk in een soort luxehotel zitten. En of zij niet bang is om om te gaan met die kerels. Het blijft bij die eerste date.

Ontmenselijking is de grootste straf die er bestaat. Tegelijkertijd is het ingebakken in de menselijke natuur om de wereld in te delen in goed en kwaad, en zichzelf en de zijnen dan uiteraard in de eerste categorie in te delen. En de slechteriken hebben het als vanzelfsprekend verdiend om slecht, als een onmens, behandeld te worden. Dit theoretische idee biedt kennelijk houvast in een onoverzichtelijke wereld. Totdat iemand zelf, of zijn kind, een keer door een ander wordt ingedeeld in de categorie met het label “slecht, iets verkeerd gedaan”. Ja, de overstap naar de andere kant is soms in een oogwenk gemaakt. Er zijn geen vaste categorieën.

Vrijheidsberoving is een straf, een zware straf. Moet u dat woord maar eens helemaal tot u laten doordringen. De straf zit hem in het beroven van iemands vrijheid en daarmee van de kern van zijn bestaan, van zijn levenslust. In de ontmenselijking dus. Het betekent dat iemand voor kortere of langere tijd een celnummer wordt, tralies en prikkeldraad en zware deuren ziet, grotendeels in kunstlicht leeft, gecontroleerd wordt bij alles wat hij of zij doet, dat hij niet meer kan kiezen wanneer en met wie hij belt of wanneer hij even de benen zal strekken. Het betekent dat iemand geen perspectief heeft, in elk geval tijdelijk niet. Dat je tijdens die vrijheidsberoving te eten krijgt, tegen betaling een televisie hebt en een keer per week bezoek mag ontvangen, is niks meer dan gewoon passend bij de beschaafde wereld waarin wij hier leven omdat we dat zo met elkaar, met Europa en met de Verenigde Naties hebben afgesproken. De tijd dat we mensen met een ijzeren bal aan de voet in een kerker plaatsten en op water en spinnen lieten leven, of zonder proces op de brandstapel gooiden, ligt hier gelukkig alweer een paar honderd jaar achter ons. Het is een groot goed dat we onafhankelijke rechters hebben die de straffen na wikken en wegen moeten bepalen, en advocaten die daarbij vanaf het begin meekijken en waar nodig bijsturen, wijzen op onvolledigheden of andere onregelmatigheden in de procedure of in het dossier, en de verdachte tijdens dat hele traject bijstaan.

Zelf ben ik nog altijd, zelfs na honderden keren inmiddels, opgelucht als ik na een bezoek aan een gedetineerde cliënt de buitenlucht weer voel. Eerst is er de procedure om binnen te komen – in de rij staan, aanmelding en identiteitscontrole, mijzelf ontdoen van schoenen, sieraden en andere metalen voorwerpen, alles over de bagageband, door de detectiepoort. Daarna is het wachten op de verschillende deuren die op de verschillende gangen worden opengeklikt en achter mij weer in het slot vallen. Dan het zitten met de cliënt in een afgesloten ruimte zonder daglicht. Zelfs in de korte tijd dat ik binnen ben geweest, ervaar ik de opsluiting.  Laatst moest ik mijn cliënt H. bezoeken, die op een gesloten psychiatrische afdeling verblijft. Zodra ik mij op de schemerige gang vertoonde om mij bij de intercom te melden, kwamen er aan de andere kant van het dubbele glas mensen mijn richting op. Ze begonnen vragend naar me te wenken en met hun hand bewegingen te maken die wilden zeggen dat ik de sleutel moest omdraaien, hen eruit moest laten. Voor even werd ik hun hoop. Verderop zag ik een vrouw met een voorzichtige tred aankomen en eenmaal dichterbij zag ik iets van verwachting in haar ogen. Toen bekeek ze me van achter het glas van top tot teen, en van teen weer tot top. “Nee”, zei ze duidelijk teleurgesteld, “u bent niet Jomanda” en ze sjokte achter de dikke deur de gang weer af.